Mijn vader en moeder waren heel duidelijk: ik moest werken voor mijn geld, ook als het kleed- of zakgeld betrof. Bij ons was er altijd werk, dus daar lag het niet aan. Maar de les van mijn ouders luidde natuurlijk: denk niet dat iets je komt aanwaaien, succes gaat altijd gepaard met bloed, zweet en tranen. Met opofferingen dus, kleine dan wel grote.
Mijn vader, Fons, is handig. Hij ziet logica en efficiency. Of het nu om het timmeren van een tafel of het aanleggen van zijn achtertuin gaat, hij toont zich meteen een vakman. Precisie is zijn ding en goed is voor hem vaak niet goed genoeg. Dat legde best een beetje druk op mij, temeer omdat ik allesbehalve handig ben. Fons zei menigmaal: “Jorn, ga alsjeblieft later nooit met je handen werken, want dat wordt niets.”
Hij had gelijk. Hoewel ik geloof dat een mens veel, zo niet alles, kan leren, ontbreekt bij mij de affiniteit en het willen. En waar je geen plezier aan beleeft, daar moet je verre van blijven.
Dus ging ik wat anders doen. Hoewel ik inmiddels besef dat ik nooit verder zal komen dan een spijker krom slaan in een stuk hout, is mijn interesse in onze maakindustrie enorm gegroeid. Met verbazing, bewondering en soms zelfs met wat jaloezie kijk ik naar hetgeen onze klanten maken. Sommigen zijn ware uitvinders, voor anderen is technologie gewoon een tweede natuur. Zij zien wat ik niet zie.
Ik neem mijn petje af voor onze makers. Dat zijn indirect de makers van goud, die in het hart van onze economie een bedrijvigheid aan de dag leggen waar je u tegen zegt. Dus hing ik voor dit magazine aan hun lippen en ik nodig u uit te lezen wat zij mij vertelden. Dat is namelijk zeer de moeite waard.